Vorige maand schreef ik over Nebukadnezar, de drie vrienden Sadrach, Mesach en Abednego en de vurige oven. (Daniël 3:1-30)
Met de Bijbelstudie (waar ik gister al wat over vertelde; zie: Boekinfo) kwam ook dit gedeelte weer terug, alleen lag nu de klemtoon heel ergens anders.
Niet eerder hebben de verzen 15 t/m 18, en dan met name de eerste paar woorden van vers 18, me zo stilgezet.
Vanaf zondagmiddag dat ik met deze studie bezig ben, blijven die paar woorden doorklinken in mijn hart en in mijn gedachten.
Ik ben God zo dankbaar voor dit vrouwengroepje en het boekje dat we gebruiken om samen na te denken over ons vertrouwen in God.
Lag in mijn vorige schrijven over deze mannen de nadruk op de grootheid van God en hoe indrukwekkend Hij heeft ingegrepen om zo de levens van deze mannen te sparen en Nebukadnezar te laten zien dat Hij de Allerhoogste God is, nu ligt de nadruk op slechts drie woordjes: ‘En zo niet …’
Het kleine kopje wat boven dit gedeelte in het Bijbelstudieboekje staat, zegt: ‘God God laten zijn.’
Het leven kent allerlei onbeantwoorde vragen.
Waarom doet God niets?
Waarom laat Hij bepaalde dingen toe?
waarom …?
Een antwoord hierop is erg moeilijk en persoonlijk vraag ik me ook weleens af of wij wel enig antwoord hierop kunnen geven.
Marleen Ramaker, de schrijfster van dit Bijbelstudie boekje geeft een antwoord, dat denk ik misschien wel het enige antwoord is wat je kunt geven.
Namelijk; ‘Misschien dat God vertrouwd wil worden om wie Hij is: een liefdevolle Vader en een soeverein God, die dingen weet die wij niet weten.
De schrijfster neemt ons mee naar Nebukadnezar, de mannen Sadrach, Mesach en Abednego, en de vurige oven, die zelfs zo heet gestookt wordt dat de soldaten die het op moeten stoken er dood van neervallen.
“Nu dan, als u bereid bent op het moment dat u het geluid van de hoorn, fluit, citer, luit, lier, panfluit, en allerlei muziekinstrumenten hoort, neer te vallen en het beeld te aanbidden dat ik gemaakt heb, dan is het goed, maar als u het niet aanbidt, dan zult u op hetzelfde ogenblik midden in de brandende vuuroven worden geworpen.
En wie is dan de god die u uit mijn handen kan verlossen?
Sadrach, Mesach en Abednego antwoordden en zeiden tegen koning Nebukadnezar: Wij hoeven u hierop geen antwoord te geven.
Als het moet, kan onze God, Die wij vereren, ons verlossen uit de brandende vuuroven, en Hij zal ons, o koning, uit uw hand verlossen.
En zo niet, het zij u bekend, o koning, dat wij uw goden niet zullen vereren en het gouden beeld dat u hebt opgericht, niet zullen aanbidden.”
Daniël 3:16-18
De mannen weigeren te aanbidden.
Nebukadnezar dreigt.
Nebukadnezar probeert te ontmoedigen.
Nebukadnezar spot.
De mannen weigeren te aanbidden ongeacht de consequenties.
Indien jullie niet aanbidden …
Welke god zal jullie dan nog kunnen bevrijden … ?
Het antwoord van Sadrach, Mesach en Abednego verstomt iedere stem in mij, terwijl tegelijk een diepe vreugde mijn hart binnenstroomt en een verlangen naar een geloof als dat van hen.
‘Wij hoeven u geen antwoord te geven …
Als het moet, kan God ons verlossen …’
En dan komen die paar woorden die zo’n enorme impact hebben op mij.
‘En zo niet, …’
En zo niet …
Zelfs indien niet …
Maar ook al redt Hij ons niet …
Ruimte om God God te laten zijn.
Mijn gedachten gaan naar mijn worstelingen over de grote van mijn geloof, mijn ongeloof, waarom al die dingen gebeuren in ons leven.
De waarom’s; pijn, verdriet, moeiten, zorgen.
Waarom duurt het zo lang?
Waarom komt er geen genezing?
Waarom allemaal bij ons?
Waarom …?
Waarom …?
Heb ik dan niet genoeg geloof?
Is er dan zonde in mijn leven?
Mensen zeggen dat soms zo makkelijk als er geen genezing komt, of als de ene moeite na de andere op je weg komt.
Ik hoor hun woorden soms nog naklinken ...
Je moet geloof hebben?
God geneest iedereen die gelooft!
Kijk maar eens of er toch geen zonde in je leven is, want …
Wat een ander licht werpen de woorden van deze mannen op waaromvragen, op als genezing uitblijft, als moeiten en zorgen, pijn en verdriet, je leven steeds opnieuw binnendringen en op z’n kop zetten.
‘En zo niet …’
Door waar de schrijfster mij (ons) op wijst komt er een enorme ontspanning mijn leven binnen, want ik heb nu de woorden gekregen – van God, want zo ervaar ik het echt – om deze stemmen, die me soms zo kunnen achtervolgen, het zwijgen op te leggen.
Het geloof en vertrouwen van deze drie mannen was volledig en 100% op God.
Onvoorwaardelijke trouw en totale overgave liggen besloten in deze drie woordjes.
‘Wij staan hier voor u, o koning, en de hitte van de oven komt ons tegemoet.
Maar wij buigen en aanbidden niet!
U denkt dat er geen god is die ons kan redden, maar o, wat zit u ernaast.
Onze God, de God die wij vereren, kan ons weldegelijk redden uit uw hand en uit die vurige oven,
Dat is een fluitje van een cent voor Hem.
Maar koning, zelfs al zou Hij dat niet doen – waar Hij dan ongetwijfeld Zijn redenen voor zal hebben – dan nog zullen wij niet voor u buigen, noch het beeld aanbidden.’
Het geloof en vertrouwen hebben dat God kan redden, kan genezen, voor uitredding kan zorgen, kan voorzien in werk, in woonruimte, ach, vul zelf maar in, maar tegelijk ook de ruimte laten, zoals deze mannen deden, om God God te laten zijn en de uiteindelijke beslissing, hoe die dan ook uitvalt, aan Hem over te laten.
Maar daarin dan ook wel je hoofd buigen voor Zijn beslissing, voor Zijn keuze, want dat is wat deze mannen doen.
Zelfs indien Hij ons niet redt, nou, dan gaan we dood, maar buigen en aanbidden zullen we niet.
Absolute overgave.
Vertrouwen op wie Hij is, op Zijn wijsheid en leiding; ongeacht wat er gebeurt, ongeacht de consequenties.
Sadrach, Mesach en Abednego lieten God God zijn.
In hoeverre laten wij God God zijn?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten