Door de warmte schrijf ik niet veel op dit moment; het is te heet op mijn kamertje.
En beneden, waar de twee kids die nog thuis wonen heen en weer lopen, is ook niet echt een optie, daar ik om te kunnen schrijven stilte en rust nodig heb.
Toch wil ik nog even verder gaan op dit onderwerp, daar het niet af is met alleen het vorige schrijven.
Lag het de vorige keer erg op mijn hart lag om te benoemen dat de hel een realiteit is en geen verzinsel, of iets dat God toch niet zou doen, nu verlangt mijn hart naar de hemel.
Mijn gedachten gaan verschillende kanten uit, maar het meest moet ik terugdenken aan een boek van Adrian Plass waar ik jaren geleden in begonnen ben en nooit heb uitgelezen, omdat ik stuk liep op een bepaald stukje over de hemel.
Het boek, een dagboek, heet ‘De ontluiking’ – Gods reddingsplan voor mensen met angst.
(Zie: Boekinfo)
Angst was, ondanks dat ik geloofde, mijn vijand en metgezel.
Met ieder hoofdstuk dat ik las, schreef ik daarna mijn eigen gedachten en gevoelens op en hoopte dat ik iets verder zou komen in mijn strijd tegen mijn angst.
De schrijfblokjes met al mijn gedachten en gevoelens heb ik nog steeds en ik heb het laatste schrijven even opgezocht.
Dinsdag, 18 februari 1997 – Als ik in de hemel ben, zeg me dan …
Het hoofdstukje heet: Hemel op aarde?
Johannes 14:1-6 is het uitgangspunt.
Ik weet niet of iemand van jullie Adrian Plass kent, maar van zijn schrijfstijl houdt je, denk ik, of niet.
Zelf heb ik verschillende boeken van hem in mijn kast staan; ik houdt over het algemeen wel van zijn schrijven.
(Al is het lange tijd geleden dat ik één van zijn boeken heb gelezen, maar goed, dat is wat anders)
Na het tekstgedeelte schrijft hij niet zoals in de rest van het boekje een stukje en een gebed, maar verwoord in een gedicht zijn gedachten en gevoelens, zijn verlangens en hoop.
‘Als ik in de hemel ben,
zeg me dan dat er vliegers zullen zijn …
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan dat ik er vrienden zal ontmoeten in oude Susses-cafë’s vol eikehout …
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan dat er seizoenen zullen zijn waarin de kleuren vliegen …
Als ik in de hemel ben
zeg me dan …’
Ik moest hiermee gaan nadenken over de hemel, maar ik kon niets verzinnen.
Als ik in de hemel ben, ja, wat dan?
Wat verwacht ik?
Wat verlang ik?
Waar verlang ik naar?
In de kringen waar ik vandaan kom, werd er, in mijn herinnering, niet bepaald over de hemel nagedacht of gesproken, eerder over het andere.
Nog weet ik dat ik vreselijk heb zitten huilen, omdat ik niet in staat was om iets te verwoorden.
Ik kon niet, ik durfde niet …
Hoe kon je zo denken en schrijven?
Angst om dit soort gedachten en verlangens uit te spreken, op te schrijven, verlamden mij.
Er waren zoveel dingen die ik zo graag zou willen, die ik had willen doen, maar die niet mochten, omdat ze ‘fout/zondig’ waren.
Zoveel dingen die ik niet durfde, uit angst voor wat er kon gebeuren.
En ik heb het boekje weggelegd en ben er nooit meer in verder gegaan.
Toch was ik het nooit vergeten; het bleef in mijn achterhoofd zitten en kwam af en toe boven, totdat het moment dat ik in staat was om mijn eigen versie te schrijven van ‘Als ik in de hemel ben, zeg me dan …’
Als ik mijn schrijven weer lees, komen er tranen, tranen van verdriet om de pijn die ik voel die achter deze woorden zit.
Maar tegelijk zijn er een paar liederen die daarboven staan, die weerklinken in mijn hoofd en mij vreugde geven.
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan, dat ik dansen kan,
dansen op hemelse muziek.
Dansen tot de eer van God.
Vol van intense vreugde en dan …
Doorgaan, zonder angst voor kritiek;
gewoon uiting geven aan mijn liefde voor Hem.
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan, dat er wonderschone gebieden zijn
waar de stilte voelbaar is
en gevoelens van vrede mijn hart overstromen.
Omdat, waar ik ook loop, het altijd veilig zal zijn.
Want dat is iets, wat ik nu zo mis;
een stille, veilige plek in Zijn schepping.
Als ik in de hemel ben,
zeg mij dan, dat er muziek zal zijn
zo wonderbaar mooi,
dat 't mijn ziel tot het diepst beroert.
Zo zuiver, zodat ik niets anders kan
dan Hem loven en prijzen
met een intens dankbaar hart.
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan, dat ik weer uit volle borst
en met een vreugdevol hart,
oprecht en zuiver zingen kan.
Zonder te azen op mijn eer,
maar alleen te zingen tot glorie
van mijn opgestane Heer.
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan, dat er uitgestrekte,
groene weiden zijn.
Zonovergoten bossen en stranden,
waar ik lopen en genieten kan
zonder angst, zonder beven.
Enkel en alleen dicht bij U zijn.
Als ik in de hemel ben
zeg me dan, dat er dieren zijn,
leeuwen, tijgers, dolfijnen, de olifant.
Van alles waar ik in vrede tussen leven kan;
ze vol bewondering aan kan raken.
Oh Heer, dan zal ik weten,
ik ben thuis in mijn eeuwig Vaderland.
Als ik in de hemel ben,
zeg me dan, dat ik met volle teugen
van al deze dingen genieten kan.
Overlopend van dankbaarheid.
Met een hart vol van intense vrede,
omdat het gedaan is
met elke vorm van strijd.
Als ik in de hemel ben.....
Heer, ik verlang ernaar
om voor altijd
bij U te zijn.
Als ik in de hemel ben, zeg me dan …
Mijn gedachten gaan terug naar mijn momenten van zwaarmoedigheid en waarin ik God vroeg om mij weg te nemen uit dit leven en dat het kleinste plekje in het uiterste hoekje van de hemel genoeg zou zijn.
De zwaarte van het leven, alle problemen, moeiten en zorgen, doen mij soms hevig verlangen naar de hemel, naar de tijd dat ik voor altijd bij Hem mag zijn.
Als we in de gemeente liederen over de hemel zingen, lopen doorgaans de tranen over mijn wangen.
Wat kan ik dan verlangen naar die tijd …
‘Er is een dag, waar al wat leeft al lang op wacht,
een dag van blijdschap,
als heel de schepping wordt bevrijd …
Spoedig zullen wij Hem zien en voor altijd op Hem lijken …
Nooit meer tranen nooit meer pijn,
want wij zullen met hem leven in zijn nabijheid …’
Maar
het lied zegt nog meer:
‘Dus kijk omhoog en zie wat nog verborgen is,
maar wat beloofd is, dat blijft in alle eeuwigheid.
En als je lijdt, weet dat het maar voor even is.
Als Jezus terugkomt, deel je in zijn heerlijkheid …’
Meer en meer leer ik te kijken naar wat beloofd is.
Meer en meer leer ik dat het lijden maar voor even is, al blijft het soms moeilijk en willen mijn gevoelens mij een andere kant op meenemen.
Doorgaan, me richten op wat ik mag doen voor Hem, te midden van alles.
Zien op wie Hij is en daardoor kracht ontvangen, sterker worden, standvastiger.
De hemel …
Jezus is mijn plaats daar aan het voorbereiden, klaarmaken.
Daar wacht mij een erfenis; onvergankelijk, onbederfelijk, onaantastbaar.
Daar zal God Zelf al mijn tranen drogen.
Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen pijn ...
Alles zal Hij nieuw maken …
Het is een beetje een ander stukje geworden dan ik voor ogen had.
Soms gebeurt dat, maar ik geloof, dat God ook daarin de leiding heeft.
Voor mijzelf, om mij te helpen, te leren, dankbaar terug te zien, …
En misschien ook voor jou.
Opgename mannendag in Assen
Wie overwint, hem zal Ik te eten geven van de Boom des levens, die midden in het paradijs van God staat.
Wie overwint, zal zeker geen schade toegebracht worden door de tweede dood.
Aan wie overwint, zal Ik van het verborgen manna te eten geven, en Ik zal hem een witte steen geven met op die steen een nieuwe naam geschreven, die niemand kent dan wie hem ontvangt.
En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe in acht neemt, hem zal Ik macht geven over de heidenvolken.
En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf – zij zullen als kruiken van een pottenbakker verbrijzeld worden – zoals ook Ik die macht van Mijn Vader heb ontvangen.
En Ik zal hem de morgenster geven.
Wie overwint, zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.
Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam.
Wie overwint, zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, zoals ook Ik overwonnen heb, en Mij met Mijn Vader op Zijn troon gezet heb.
Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.
Zie, Ik kom spoedig.
Houd vast wat u hebt,
opdat niemand uw kroon zal wegnemen.
(Openbaring 2:7b, 11b, 17b, 26-28; 3:5,12,21;
Openbaring 3:22 (+ 2:7a,11a,17a,29; 3:6,13);
Openbaring 3:11)