Bedenk hoe groot en indrukwekkend de HEER is ... (104)
‘Zou U, o God, werkelijk op aarde kunnen wonen?
Het heelal kan U niet eens omvatten,
laat staan de tempel die ik voor U heb gebouwd.’
2 Kronieken 6:18
(1 Koningen 8:27,28)
GNB
‘… en door die Geest roepen wij tot God: Abba, Vader!’
GNB
‘… door Wie wij roepen: Abba, Vader!’
HSV
Romeinen 8:15
Vanmorgen las ik een paar hoofdstukken uit 2 Kronieken.
De bovenaanstaande Bijbeltekst is een vers uit het gebed van koning Salomo dat hij uitsprak nadat God in al Zijn majesteit bezit had genomen van de tempel. (2 Kron. 5:14)
Andere vertalingen spreken van de ‘heerlijkheid des Heeren’ of de ‘glorie van de Ene’.
Dit moment, het moment dat God de tempel innam als ‘Zijn woning’, was zo ontzagwekkend groots, dat de dienstdoende priesters er niet bij konden blijven staan om hun dienst te verrichten.
Het is na dit moment dat Salomo zijn gebed (Hoofdstuk 6) begint uit te spreken.
En in vers 18 komen dan de woorden:
‘Zou U, o God, werkelijk op aarde kunnen wonen?
Het heelal kan U niet eens omvatten,
laat staan de tempel die ik voor U heb gebouwd.’
Dit vers zet mij even stil, en doet mij opnieuw beseffen hoe groot onze eigenlijk God is.
‘Het heelal kan U niet eens bevatten, laat staan …!’
Met dat ik hier bij stilsta en over nadenk, komt de volgende gedachte bij mij binnen: ‘En deze God mag ik Abba, Vader, noemen!’
Is dat niet indrukwekkend?
Geen teken van Zijn grootheid?
Ik word (en werd) hier stil van …
Abba, Vader, …
Dat ik U toch zo mag noemen!
U, die zo groot bent,
zo hoogverheven,
zo vol heerlijkheid en luister.
Abba, Vader, …
Dat ik U toch zo mag noemen!
Het heelal kan U niet eens bevatten,
en toch wilde U wonen in een tempel;
ja, zelfs in ons mensen, in ons hart.
Abba, Vader, …
Dat ik U toch zo mag noemen!
Heer Jezus, vol diep ontzag
buig ik mij voor U neer, want U
maakte dit mogelijk voor mij.